Kinderen en Overgewicht
In de afgelopen decennia is het aantal kinderen met overgewicht en obesitas gegroeid. Naast het aantal kinderen neemt ook mate van overgewicht toe, ofwel te zware kinderen zijn nog zwaarder geworden (Fredriks et al., 2000, Hirasing et al., 2001). Oorzaak hiervan kan gevonden worden in de steeds meer voorkomende lichamelijk inactieve leefstijl en daarbij de toename van het aantal uur passieve vrijetijdsbestedingen, zoals tv kijken en computeren (TNO, 2005). Naast de passieve vrijetijdsbestedingen spelen kinderen steeds minder buiten en worden steeds vaker met de auto naar school gebracht. Met andere woorden de lichamelijke activiteit is de afgelopen jaren sterk afgenomen, maar de energie-inname niet. Ofwel de energie-inname is momenteel vaak groter dan het energie-verbruik (TNO, 2005). Hoe groter en langer dit aanhoudt, hoe groter de mate van overgewicht. De mate van overgewicht wordt weergegeven in een leeftijds- en geslachtafhankelijke index, de Body Mass Index (BMI). De BMI is een internationaal meetinstrument en wordt berekend aan de hand van de lichaamslengte en het lichaamsgewicht. Bedraagt de index meer dan 25, dan is er sprake van overgewicht. Bij een index van 30 of hoger wordt er gesproken van obesitas en is de index hoger dan 40 is het morbide obesitas. In Nederland had in 2009 11,2% van de mannen en 12,4% van de vrouwen obesitas (Avendonk, Binsbergen, Langens, Boukes & Goudswaard, 2010). Morbide obesitas komt voor bij 1-1,5% van de bevolking. Als we kijken naar de cijfers van obese kinderen was dit in 1980 nog 0,2% bij jongens en 0,5% bij meisjes. In 2004 zijn deze aantallen gestegen naar respectievelijk 2,6% en 3,3% (Avendonk et al., 2010). Als we kijken naar cultuurverschillen dan blijkt dat het percentage overgewicht en obesitas onder allochtone kinderen, met name van Turkse en Marokkaanse afkomst, hoger is dan bij autochtone kinderen (TNO, 2005).

 

Negatieve gevolgen obesitas
Obesitas heeft verscheidene negatieve gevolgen en daarom is het van belang om preventieve maatregelen te treffen om deze aantallen terug te dringen. Allereerst geeft obesitas een verhoogd risico op aandoeningen die de levensverwachting negatief beïnvloeden, zoals bijvoorbeeld diabetes mellitus type 2 en cardiovasculaire aandoeningen. Daarnaast is obesitas in verband te brengen met aandoeningen die de kwaliteit van leven beïnvloeden, zoals chronische gewrichtsklachten en het slaapapneusyndroom (Avendonk et al., 2010). Andere aspecten die met obesitas gepaard gaan zijn een verhoogd risico op kanker en galstenen, een verminderde kans op spontane zwangerschap en een grotere kans op complicaties bij een zwangerschap of bevalling. Naast al deze fysieke problemen zijn er ook aanwijzingen dat mensen met obesitas een verminderde kwaliteit van leven hebben, vaker arbeidsongeschikt zijn en frequenter hun werk verzuimen dan personen zonder overgewicht. Onlangs is obesitas ook in verbrand gebracht met vroegere dementie.  Op jonge leeftijd kunnen door obesitas belangrijke hersenimpulsen beschadigd worden, waardoor dementie op vroegere leeftijd zal plaatsvinden. Naar schatting gaat obesitas bij volwassenen gepaard met een verminderde levensverwachting van 6-7 jaar (Avendonk et al., 2010). Obese kinderen worden vaak obese volwassenen (Magarey, 2003, Freedham et al., 2001) en daarom gelden bovenstaande aspecten voor zowel kinderen als volwassenen. Wel staat bij kinderen het aspect kwaliteit van leven in een iets ander daglicht; kinderen met obesitas worden vaker gepest, hebben vaker een slechtere lichamelijke conditie en worden bijvoorbeeld tijdens een gymles minder snel gekozen. De kwaliteit van leven wordt dan ook bij kinderen sterk (negatief) beïnvloedt door deze factoren (Avendonk et al., 2010).

 

Invloed sociaal-economische status
Als we kijken naar het verband tussen de sociaal-economische status en overgewicht bij jonge kinderen, zien we dat dit verandert bij de leeftijd van 3 jaar (Rossem, Silva, Hokken-Koelega, Arends, Moll, Jaddoe, Hofman, Mackenbach & Raat, 2010). De sociaal-economische status wordt in het onderzoek van Rossem et al. (2010) aan de hand van het opleidingsniveau van de moeder en het gezinsinkomen gedefinieerd als hoog, midden en laag. Het blijkt dat kinderen uit een hoog sociaaleconomisch milieu een hoger geboortegewicht hebben dan kinderen uit een laag sociaal economisch milieu. Bij ongeveer 3 jaar zitten alle kinderen rond hetzelfde gewicht en tussen 3 en 5 jaar worden de verschillen  groter en gaan de kinderen uit een laag sociaaleconomisch milieu meer in gewicht omhoog dan kinderen in een hoog sociaaleconomisch milieu (Rossum et al., 2010). Deze resultaten geven dan ook aan dat het belangrijk is om op jonge leeftijd al met een gezonde leefstijl bezig te zijn.

 

Verband slaapgebrek en obsitas
Een ander opmerkelijk verband is de verhoogde kans op obesitas en te weinig slaap bij jonge kinderen. Kinderen die niet genoeg slapen hebben een verhoogd risico op overgewicht. Elk extra uur op de leeftijd van 3-5 jaar is geassocieerd met een vermindering in BMI van 0,48 kg/m2 en een verminderd risico van 61% op overgewicht op 7-jarige leeftijd (Carter et al, 2011). De achterliggende verklaring kan gevonden worden in een verhoogde energie-inname en een verminderd energie verbruik (Cappuccio, 2011). Door hormonale veranderingen krijgen deze kinderen meer eetlust en hebben tegelijkertijd een lagere verbranding. Kinderen zijn moe, bewegen minder gedurende die tijd,  eten meer en hebben ook meer tijd om te eten (Cappuccio, 2011). Dit verklaart het verband tussen te weinig slapen en overgewicht.

 

Familiaire eigenschap
Obesitas is vaak familiair, ofwel als ouders obesitas hebben, hebben ook hun kinderen een grote kans op obesitas. De belangrijkste factoren die een rol spelen bij het wel of niet hebben van obesitas zijn (eet)gewoonten en omgeving. Vragen als ‘Hoe zijn de eetgewoonten?’,  ‘Wordt er regelmatig en gezond gegeten?’, ‘Spelen de kinderen veel buiten?’, ‘ Zitten de kinderen op een sport?’, ‘Hoe vaak staat de televisie aan voor de kinderen?’ etc. zijn belangrijke indicatoren voor het wel of niet verhoogde risico op obesitas (Avendonk et al., 2010).

 

Aanpak obesitas
Over de aanpak van obesitas wordt veel geschreven en gediscussieerd. Men is het over het algemeen eens dat het een gedeelde verantwoordelijkheid is; burgers en patiënten zelf, de landelijke of de lokale overheid, het bedrijfsleven die producten maakt die ons verleiden tot ongezond gedrag en de zorgverleners. Interventiestrategieën moeten in ieder geval een combinatie maken in het bevorderen van gezonde voedingsgewoonten en het stimuleren van bewegen met het terug brengen van zittend gedrag. In 2005 is er een overbruggingsplan opgesteld dat zich richt op 4 speerpunten, namelijk (i) het verminderen van het gebruik van zoete dranken, (ii) het minder voor de tv of computer zitten, (iii) het meer buiten spelen en bewegen en (iv) het goed ontbijten en regelmatig eten (Bulk-Bunschoten, Renders, Leerdam, Hirasing, 2005). Hieronder hebben wij deze vier speerpunten nader beschreven.

 

Het verminderen van het gebruik van zoete dranken
Onderzoek toont aan dat er een verband is tussen het gebruik van gezoete dranken en overgewicht (Ludwig, 2001, Mrdjenovic, 2003, Welsh, 2005). Kinderen die meer dan 3 glazen frisdrank per dag drinken hebben een hogere BMI dan kinderen die minder dan 3 glazen frisdrank per dag drinken. Met ieder extra glas frisdrank stijgt de BMI en daarmee de kans op overgewicht. Met deze onderzoeken is gecorrigeerd op verstorende factoren zoals etniciteit, leeftijd, opleiding ouders etc. Resultaten in Amerika geven een direct verband aan tussen de toename van frisdrankgebruik en type 2 diabetes (Schulze, 2004). Schulze (2004) heeft ook onderzoek gedaan naar gewichtstoename onder verpleegkundigen in de periode 1991-1999. Over een periode van vier jaar was de gewichtstoename het hoogst onder vrouwen die hun frisdrank gebruik veranderden van minder dan één per week naar één of meer per week en het laagst onder vrouwen die hun frisdrankgebruik verminderden, waarbij gecorrigeerd werd voor leefstijl en dieetpatronen. De kans op het ontwikkelen van diabetes type 2 bij verhoging van het frisdrankgebruik nam daarbij toe met 83%. In dit onderzoek wordt frisdrankgebruik een indicator genoemd voor het ontwikkelen van overgewicht en obesitas. Tevens blijkt uit het onderzoek dat een verhoogd gebruik van frisdrank gepaard gaat met minder lichamelijke activiteit, meer roken, een hoger calorisch eetpatroon en meer alcoholgebruik. Verhoogd vruchtensap daarentegen leidde niet tot meer overgewicht en type 2 diabetes (Schulze, 2004).

 

Het minder voor de tv of computer zitten
Uit onderzoek blijkt dat er een duidelijk verband bestaat tussen tv kijken en het ontstaan van overgewicht (Gortmaker, 1996, Robinson, 2001). Robinson (2002) heeft resultaten laten zien van een vermindering in BMI van 0,45 na een jaar verminderd tv kijken en computeren. In 2002 is in Nederland een onderzoek uitgevoerd onder 1587 kinderen in de leeftijd van 6-14 jaar. Hieruit bleek dat 40% van de jongens en 37% van de meisjes op een doordeweekse dag langer dan 2 uur tv had gekeken (Bulk-Bunschoten et al, 2005). Daarbij bleek ook dat van alle kinderen onder de 11 jaar had 28,7% een eigen tv op hun kamer. Meerdere factoren hebben invloed op de tijd die besteed wordt voor de tv; leeftijd, etniciteit, sociaal-economische status en het wel of niet een eigen tv op de slaapkamer hebben. Hoe ouder de kinderen zijn, hoe meer de kinderen tv kijken en vooral bij gezinnen van Surinaamse afkomst wordt er meer tijd voor de tv gespendeerd. Kinderen uit een laag sociaal-economische status kijken meer tv en het hebben van een eigen tv heeft ook meer tv kijken tot gevolg. Naast fysieke inactiviteit tijdens het tv kijken speelt ook het nuttigen van snacks een grote rol bij het ontstaan van overgewicht (Bulk-Bunschoten et al, 2005).

 

Het meer buiten spelen en bewegen
Jonge kinderen bewegen met plezier als zij hiertoe de kans krijgen. Bij basisschoolkinderen in de mate van sportbeoefening de laatste jaren niet verandert (Bulk-Bunschoten et al, 2005).. Het aantal uur vrij buiten spelen daarentegen wel. Een kind zou elke dag minimaal 60 minuten moeten bewegen, voor een obese kind is dit 90 minuten. Specifieke onderzoeken naar buiten spelen zijn er niet, maar het is in ieder geval duidelijk dat kinderen minder bewegen en dat dit met het stimuleren van buitenspelen gedeeltelijk opgelost kan worden (Bulk-Bunschoten et al, 2005).

 

Het goed ontbijten en regelmatig eten
Verschillende onderzoeken tonen aan dat ontbijten met brood of graanproducten een lagere BMI tot gevolg heeft (Albertson, 2003, Cho, 2003, Gibson, 1995). Preziosi (1999) concludeert dat, onafhankelijk van de leeftijd, iedereen beter af is met een hoog energetisch ontbijt. ’s Morgens het energielevel weer op niveau brengen is noodzakelijk om belangrijke intellectuele en/of fysieke prestaties tot een goed einde te brengen. Een goed ontbijt moet ongeveer 25% van de benodigde dag-energie opleveren (gemiddeld 500 á 600 kcal) (Bouwman, 2008). Het brengt essentiële voedingsstoffen aan die niet altijd in voldoende mate door andere maaltijden kunnen worden gecompenseerd. Verder leidt een goed ontbijt tot betere schoolprestaties, een verhoogde productiviteit en minder ongevallen.

 

Ieder zal zijn steentje moeten bijdragen
Interventies die betrekking hebben op bovenstaande pijlers zullen hoogstwaarschijnlijk veel effecten opleveren mits er ook op andere vlakken gewerkt wordt aan een verbeterde leefomgeving. Gezoete dranken ontraden terwijl op tijden dat veel kinderen TV kijken het reclame-intermezzo vol zit met het aanprijzen van frisdrank, snoep etc. helpt echt niet. Dit geldt ook voor het advies buitenspelen terwijl het gymnastiekonderwijs op scholen stelselmatig wordt verminderd en voor het advies minder TV kijken terwijl kinderprogramma’s bijna 24 uur te bekijken zijn (Bulk-Bunschoten et al, 2005). De belangrijkste rol in preventie en behandeling van overgewicht bij kinderen ligt nog steeds bij de ouders, maar lokale – en rijksoverheid, school, Jeugdgezondheidszorg en kinderdagverblijven moeten ook ieder zijn steentje bijdragen in het voorkomen van obesitas.